Ondervoede kinderen arriveerden op Urk: het indrukwekkende verhaal van Gerda
Het is de Hongerwinter van 1944. Op Urk staat de dijk vol met mannen, wachtend op een schip met een hele bijzondere lading. Aan boord bevinden zich ruim 80 kinderen, ondervoed en sommigen zelfs op het randje van de dood. Tot deze groep behoren ook Gerda en haar oudere zus Martha.
In het westen van Nederland is het afzien. Vandaag de dag kunnen we ons dat niet meer voorstellen, maar in de winter van 1944 was er nauwelijks voedsel en brandstof te krijgen. De Duitsers hadden wel de zogeheten winterhulp opgezet, maar die was niet voor iedereen beschikbaar. Daarom werden veel kinderen uit het westen, de zogeheten bleekneusjes, per boot overgebracht naar Friesland, waar de situatie net iets beter was. Men schat dat er zo’n 50.000 bleekneusjes naar de andere kant van het land zijn gebracht.
Bleekneusjes
Met hulp van kerken, het Rode Kruis en veel vrijwilligers vertrekt in november 1944 vanuit Amsterdam het eerste kindertransport. Er is goed nagedacht over de vaarroute en de bestemming, de samenwerking verloopt soepel en veel kinderen bereiken dan ook het noorden. Het klinkt bijna idyllisch, maar de werkelijkheid is heel anders.
De boottochten vanuit het westen waren ‘helse tochten’. Dagenlang kregen de kinderen niets te eten en verbleven ze in het ijskoude laadruim. Als ze geluk hadden, dan lag er onderin het vrachtschip een beetje stro om op te zitten en te slapen. Verder waren er een paar lantaarns en enkele emmers voor de stoelgang. Onmisbaar, want veel kinderen hadden oedeem en moesten voortdurend naar de wc. Zo’n reis duurde 2 tot 3 dagen, omdat er alleen ‘s nachts een paar uur kon worden gevaren. Overdag lag de boot stil. Niet alleen vanwege de Duitsers, maar ook omdat dan het IJsselmeer door de Engelsen werd beschoten.
Uitwijken naar Urk
Op een van de reizen vanuit Amsterdam kreeg men te horen dat Sneek onbereikbaar was, omdat de haven was dichtgevroren. Ze moesten uitwijken naar Urk.
Uiteraard had de Duitse bezetting ook dit vissersdorp niet onberoerd gelaten en was ook daar de voedselsituatie nijpender geworden. Maar echte honger leed men niet op Urk. Er was altijd wel wat vis, zelfs voor een onverwachte logé.
Uitwijken naar Urk was dus een goede optie. Bijkomend voordeel was dat de Noordoostpolder toen nog niet was drooggemalen, waardoor Urk via land moeilijk bereikbaar was en men via het water de Duitsers van ver kon zien aankomen.
De Urkers werden die bewuste nacht ingelicht dat er een schip aankwam met kinderen die een bed nodig hadden.
Een van de begeleiders zegt later daarover: “In Sneek moesten we soms uren leuren met de kinderen, maar op Urk niet. Dat beeld is me het meeste bijgebleven: al die mannen op de dijk. De meeste kinderen hadden ook snel een bed voor de nacht.”
Niemand wilde mij
Maar niet allemaal. En hier begint het wonderlijke en hartverscheurende verhaal van Gerda. “Niemand wilde mij, want ik was er slecht aan toe en zat onder de zweren. Na lang zoeken, lukte het om ook voor mij een plek te vinden.”
Het was sowieso al bijzonder dat Gerda in het schip zat, want ze was al ziek en nog maar 1,5 jaar oud. Zo jong werden ze meestal niet meegenomen, daarbij was ze ook nog ziek. Waarschijnlijk is ze gewoon met haar oudere zus Martha meegegaan. Uiteindelijk blijkt Gerda te zwak om verder te reizen en vertrekt de boot de volgende nacht zonder haar.
Dit kind mogen jullie houden
Gerda wordt vervolgens liefdevol opgevangen door twee Urkers, Jan en Fem. Het echtpaar was kinderloos en had eigenlijk besloten om geen pleegkind(eren) meer in huis te nemen. Steeds weer afscheid te moeten nemen, viel ze gewoon te zwaar. “Maar dit kind mogen jullie houden”, werd hen toegezegd.
Zou men hebben geweten dat Gerda’s moeder Joods was, en dus niet werd terugverwacht?
Zo bleef Gerda bij Jan en Fem op Urk. Ze was enorm gewenst en werd als hun eigen dochter met veel liefde opgevoed. In het leven van Jan en Fem had de Heere Jezus een centrale rol en was Zijn Woord hun leidraad. Hun liefde voor Christus brachten ze ook over op hun dochter. Gerda groeide op als een blij en gelukkig kind, in een warm gezin en omringd door familie en mensen uit de Urkergemeenschap. Ze was echt één van hen.
Onverwacht bezoek
Ruim zes jaar na de oorlog is er bezoek voor Gerda, dan acht jaar. Een wildvreemde man en vrouw, en ze zeggen dat ze haar ouders zijn! De schok is groot. Zowel voor Gerda als voor Jan en Fem. Want de biologische ouders komen Gerda ophalen!
Jan en Fem hebben geen keuze, maar wat moet het traumatisch zijn geweest om na al die jaren ‘hun’ dochter te moeten afstaan. Woorden schieten gewoonweg tekort.
Bij de nonnen
Na de belofte van de biologische ouders dat Gerda iedere zomervakantie mag komen logeren, moeten Jan en Fem haar laten gaan. En van de een op de andere dag moet Gerda alles achterlaten wat vertrouwd is, met twee vreemde mensen mee, naar een nieuw huis in een onbekende plaats, in Zuid-Limburg.
Eenmaal daar aangekomen, krijgt Gerda nog meer schokken te verwerken.
Ze heeft ook nog twee oudere zussen en een broer. En haar moeder is weliswaar Joods, maar haar biologische vader is rooms-katholiek. Gerda moet dus naar school bij de nonnen en mee naar de mis. Geleidelijk verandert het blije en vrolijke kind in een stil en teruggetrokken meisje, dat zich overal een buitenbeentje voelt.
Na verloop van tijd ontdekt ze ook dat haar zus Martha, met wie ze samen in de boot zat, zelfs twee jaar op Urk heeft gewoond, nota bene in dezelfde straat. Helaas overlijdt de pleegmoeder van zus Martha en wordt zij alsnog in een kindertehuis geplaatst. Na de oorlog blijken haar broer en zussen enige tijd in het opvanghuis van de Larense Berg-stichting, speciaal voor Joodse kinderen, te hebben gewoond. Totdat ook zij worden opgehaald door hun ouders.
Jodenhemel
Langzaamaan ontvouwt zich het verhaal rondom Gerda’s biologische ouders. Haar moeder, Marianne, is Joods en heeft samen met één tante de Holocaust overleefd. Haar complete familie is in Sobibor of Auschwitz door de nazi’s vermoord.
Dat lot bleef Gerda’s moeder bespaard. Wel moest ze, toen zwanger van Gerda, met haar drie kinderen onderduiken in Het Apeldoornsche Bosch, een Joodse psychiatrische inrichting. In de volksmond beter bekend als ‘de Jodenhemel’.
Aanvankelijk leek het erop dat de nazi’s de inrichting ongemoeid zouden laten. Het was ijdele hoop, want in de nacht van donderdag 21 januari op vrijdag 22 januari 1943 werd iedereen, ook alle patiënten, soms naakt, verward of in een dwangbuis, door de Waffen-SS en de Ordnungspolizei in vrachtwagens geladen en naar de gereedstaande goederentrein gebracht.
Deze trein vertrok de volgende ochtend om stipt 7 uur en bracht alle inzittenden rechtstreeks naar Auschwitz, waar zij allen direct zijn gedood.
Maar gelukkig niet Gerda’s moeder en haar drie kinderen. Op de een of andere manier heeft Gerda’s biologische vader hen eruit gekregen. Hoe, is nog steeds een raadsel. Mogelijk hebben zijn nazisympathieën en samenwerking met de Duitsers daartoe bijgedragen. Dat zou ook de verklaring kunnen zijn voor zijn gevangenschap na afloop van de oorlog. En waarom Gerda pas in 1951 is opgehaald.
Weer terug op Urk
Kort na de oorlog scheidden Gerda’s ouders en verhuisde haar moeder met de kinderen naar Amsterdam. Echter, na een aantal jaren stond Gerda’s vader weer voor de deur en besloten de ouders te hertrouwen. De band tussen Gerda en haar ouders was nooit hecht geworden en ze had ook grote moeite met hun hereniging.
Gerda deed vervolgens wat ze altijd had gezegd te gaan doen na haar 18e verjaardag: teruggaan naar Urk. En daar werd ze wederom liefdevol en met open armen verwelkomd door Jan en Fem.
Loslaten en overgeven
Intussen is Gerda op leeftijd en zelf oma. Ze wordt omringd door een grote groep familie en dierbaren. Door de jaren heen heeft Gerda wel altijd contact gehouden met haar broer en zussen. Gerda’s indrukwekkende verhaal is aan ons verteld door haar kleindochter Gerdina. Ook een gelovige, met liefde voor het Joodse volk en zich ervan bewust dat ook zij volgens de Joodse wet Joods is.
Gerda is haar Heiland altijd trouw gebleven en heeft Hem ook aan haar kinderen voorgeleefd.
Toch worstelt ze nog steeds met de pijn uit haar jeugd en haar Joodse achtergrond en vindt ze het heel moeilijk om het een plek te geven. Of eigenlijk, om het los te laten en het neer te leggen aan de voeten van de Heere.
Bovenstaand artikel is aangeleverd door Stichting Israël en de Bijbel. Met kleindochter Gerdina is ook de podcast ‘Ik ben Joods en volgeling van Jezus’ opgenomen. Kijk hier voor meer bijbelstudies, Messiaanse joden aan het woord, achtergronden over het Jodendom en nieuws uit het veld.
Praatmee